In zijn boek 1984 beschrijft George Orwell een maatschappij waarin de staat (Big Brother) alom aanwezig is. Via ingenieuze afluister- en video-apparatuur, kan deze het gedrag van alle onderdanen volgen en zo nodig bijsturen. 1984 was qua profetie wat te vroeg, maar de huidige ICT-ontwikkelingen beginnen zo onderhand dit soort mogelijkheden te bieden. Het is dan ook opmerkelijk dat er buiten de kring van direct betrokkenen en deskundigen nog nauwelijks enig publiek debat plaatsvindt over wetshandhaving en criminaliteitsbestrijding met behulp van ict.
Een beetje webcam kost tegenwoordig niet meer dan 200 gulden. Een degelijke all-weather-uitvoering voor buitenshuis is al voor onder de duizend gulden te koop. Overal in Nederland vragen particulieren om meer toezicht op de openbare ruimte. Op veel plaatsen experimenteren gemeenten en politiekorpsen al met videotoezicht. Ook in winkels, benzinestations, openbare ruimten en winkelcentra, worden wij steeds vaker gevolgd door videocamera’s.
De Nederlandse overheid experimenteert voorts al enige tijd met het elektronische paspoort. Op termijn zal is dit paspoort ook een chip worden opgenomen met biometrische gegevens (zoals vingerafdrukken) van de eigenaar. Zo’n paspoort zou in principe volledig betrouwbare identificatie mogelijk maken. Niet alleen veel betrouwbaarder dan het bestaande paspoort met de pasfoto als identificatiemogelijkheid, maar vooral ook elektronisch en daardoor op afstand afleesbaar.
Dit laatste biedt grote mogelijkheden, niet alleen voor de overheid of het bedrijfsleven maar ook voor de burger. Alle diensten kunnen dan gepersonifieerd, als maatwerk worden aangeboden. Denk aan de mogelijkheden van elektronisch op afstand stemmen, of de eenduidige identificatie bij het doen van aankopen via het internet, het aanvragen van uitkeringen, medische zorg, of vergunningen. Alleen wie wordt herkend, is in staat de transactie daadwerkelijk uit te voeren. De volgende stap is dan het koppelen van de achterliggende databestanden. Fraude wordt dan praktisch onmogelijk.
Alleen wie wordt herkend en wie volgens het systeem in aanmerking komt voor de dienst of uitkering kan dan nog gebruik maken van het systeem. In beginsel kan dit tot aanzienlijke besparingen leiden: niet alleen de transactie- en uitvoeringskosten komen een stuk lager te liggen, maar ook de fraudebestrijding vergt minder kosten. Ook hier geldt dat er nauwelijks een openbaar debat wordt gevoerd over de wenselijkheid of onwenselijkheid van dergelijke biometrische identificatie en van de achterliggende koppeling van databestanden.
Opsporing per gsm
Een nieuwe ontwikkeling is ook de plaatsbepaling via gsm of GPS. In principe is het nu al mogelijk via het gsm-toestel te bepalen waar het toestel (en dus meestal ook de gebruiker) zich bevindt. Een voorbeeld is de opsporing van de echtgenote van de heer Boonstra, indertijd na haar ontvoering vanuit Antwerpen. De politie wist via de gegevens van de telefoonmaatschappij, het spoor vanuit België precies te volgen tot bij Rotterdam. Dit systeem is nog veel verder te verfijnen en dat gebeurt ook. Denk aan GPS-systemen in duurdere auto, vrachtauto’s en te beveiligen objecten. Via de satelliet kan men precies nagaan waar de auto, de vrachtauto of het kunstwerk zich bevindt.
De telecomsector experimenteert voorts al ijverig met plaatsgebonden diensten. Met reclame die op je mobieltje wordt aangeboden krijgt als je toevallig in de buurt bent. Of neem de zogenaamde mother-in-law-tracker. Dit apparaatje, dat ongetwijfeld vooral bij jongeren populair zal worden, meldt automatisch of zich ergens personen in de nabijheid bevinden, die opgegeven zijn in uw persoonlijke database. Erg handig als je in de stad bent en wilt weten of er bekenden in de buurt zijn, die je wilt ontmoeten of juist mijden.
Dat een echte maatschappelijke discussie over deze ontwikkelingen tot nog toe wordt gemeden, heeft zo zijn redenen. Zo is er de angst bij de beleidsmakers voor de emotionele bezwaren tegen zo’n alomvattend systeem. Angst ook bij de tegenstanders van een Big Brother-staat met ongebreidelde macht. Angst om zulke sterke sturingsmiddelen over te laten aan een anoniem bureaucratisch apparaat. De vrees ook dat de menselijke maat verdwijnt, als we met z’n allen worden opgenomen in zo’n alles controlerend systeem. Stel dat het systeem fouten maakt, niet ondenkbaar bij de huidige stand van de techniek. Wie moet dit dan bewaken en controleren? Hoe voorkomen we dat zo’n systeem in handen valt van machten met minder goede bedoelingen? En vooral de onbestemde angst dat we nergens meer helemaal vrij en onbespied kunnen zijn.
De vrees voor verlies van privacy is vooral in Nederland diep geworteld. Binnen Europa neemt Nederland in dit opzicht een uitzonderlijke positie in. En Europa is dan nog een stuk terughoudender dan de Verenigde Staten. Er zijn Amerikaanse overheden genoeg die op het internet de persoonsgegevens zetten van hun burgers: het complete kentekenbestand (Texas) of de gegevens van veroordeelde of nog niet veroordeelde arrestanten, artsen of overheidsdienaren. Misschien komt dit voort uit ons verleden met zijn burgerlijke cultuur, met zijn opstanden tegen de Spanjaarden en tegen de successievelijke stadhouders van Oranje en met onze recente ervaringen met het Duitse Ausweiss. De vraag is echter of deze weerstand breed gedragen wordt, of vooral leeft bij een kleine groep actievoerders en woordvoerders op dit terrein. Nederlanders zijn massaal bereid om in ruil voor air-miles of bonuspunten hun persoonsgegevens af te staan aan commerciële organisaties.
Feit is dat we wel accepteren dat de Nederlandse overheid niet zo efficiënt werkt, als met ict mogelijk is. Wij eisen dat de overheid alle wetten en regelingen zo goed en zo goedkoop mogelijk uitvoert, maar verbieden intussen die overheid gebruik te maken van alle mogelijkheden daartoe. Het is alsof je tegen een kelner zegt, “je moet wel snel en zonder morsen serveren, maar je mag maar één hand gebruiken en we binden je benen ook nog aan elkaar”. De vraag is of we dit nog moeten willen blijven accepteren. Moeten wij de maatschappelijke kosten van dit gedwongen inefficiënt werken blijven accepteren?
Controleerbaarheid
Als ik als individu deel wil uitmaken van een samenleving, gebruik wil maken van de diensten van die samenleving, dan zal ik daarvoor iets moeten inleveren. Vergelijk het met het betalen van belasting. Om deel te mogen nemen aan de samenleving moet ik een deel van mijn inkomen afstaan. Evenzo moet ik een stukje van mijn privacy inleveren in ruil voor de bescherming en de diensten die de gemeenschap mij biedt. Dat betekent dus ook dat ik mij tot op zekere hoogte controleerbaar moet maken. Dat is natuurlijk niets nieuws, het gebeurde altijd al. Alleen, en dat is wel nieuw, dat controleren kan nu veel efficiënter en betrouwbaarder. De vraag waar het nu om gaat is, hoeveel controleerbaarheid willen wij toestaan?
Wie tegen dit soort nieuwe sturingsmiddelen is, dwingt in feite alle anderen tot extra kosten. Kosten zowel in financiële zin, door gedwongen inefficiënt werken, als in maatschappelijke zin door gebrekkige dienstverlening en gebrekkige wetshandhaving en door – dit is misschien nog wel het meest prangende -het daarmee samenhangend ondermijnen van het vertrouwen in het functioneren van die overheid. Hier zit dus de afweging. Hoeveel is die vrijheid ons waard? Hierover zou het publiek debat moeten gaan. Op basis van feitenkennis en kwaliteit van argumenten en niet vanuit vage gevoelens en ongefundeerde angsten.
Deze discussie is namelijk niet simpel af te doen met de stelling: “als u niets te verbergen hebt, hoeft u ook niets te vrezen”. Omgekeerd is volledig afwijzen van deze nieuwe sturingsmiddelen ook een onhoudbaar uitgangspunt, Zulk verzet doet denken aan het straatverlichtingsargument. “Ik ben tegen straatverlichting, want dan kunnen ze me zien en dat schaadt mijn privacy”.
In dit debat zullen vele zaken aan bod moeten komen. Want hoe voorkomen we het gevaar van misbruik door een “almachtige” overheid? En wie controleert de controleurs? We zullen het ook moeten hebben over de aard van de (wets)overtredingen. Is misdaad onuitroeibaar en verplaatsen we dan alleen de misdaad vanuit de controleerbare gebieden naar de niet-controleerbare gebieden? Bij videotoezicht in de openbare ruimte is dit verschijnsel al duidelijk herkenbaar. Is de bestrijding van misdaad en wetsovertreding dan niet veel meer gebaat bij betere opvoeding bij verbetering van de woon- en leefomstandigheden, met name voor jeugdigen? Of zit het kwaad ingebakken in ons allen? En als het kwaad in ons allen zit, is verbeterde opsporing en controle dan wel het aangewezen middel?
Videotoezicht en koppeling van databestanden is wellicht niet meer dan een armzalig surrogaat voor het verlies van sociale controle en sociale samenhang in onze moderne samenleving? Maar is dit wel tegen te houden? Maakt de veranderende samenleving zelf, ons immers niet “footloose” door de toegenomen mobiliteit, door toenemende welvaart en onze toegenomen behoefte aan individualiteit en vrijheid? De geschiedenis leert dat de vooruitgang zich niet laat remmen. Het is dus overbodig ons af te vragen of de ontwikkelingen goed of slecht zijn, wenselijk of onwenselijk. Waar we ons op moeten richten is hoe in de nabije toekomst om te gaan met de veranderende werkelijkheid.
Er staan op dit punt nog zoveel essentiële kwesties open, dat het de hoogste tijd is voor een echt breed publiek debat over dit soort zaken.
Peter van der Wel (november 12000)