Naar een nieuwe arbeidswaardetheorie in het tijdperk van robotisering en overvloedige energie

De klassieke arbeidswaardetheorie, zoals ontwikkeld door Smith, Ricardo en Marx, stelt dat de waarde van een goed afhangt van de hoeveelheid arbeid die nodig is voor de productie ervan. Hoewel deze theorie is verlaten door de neoklassieke economie, blijft het principe impliciet aanwezig in veel maatschappelijke structuren: arbeid als basis voor waarde, verdienste en bestaansrecht.

Door de snelle ontwikkelingen in robotisering en hernieuwbare energie, wordt deze aanname nu fundamenteel ondergraven. Wanneer arbeid (door machines) radicaal goedkoper wordt, verandert de economische logica: niet langer arbeid als bron van waarde, maar als verdwijnende kostenpost. Tegelijkertijd wordt zichtbaar dat ook energie- en grondstofkosten grotendeels arbeidsgedreven zijn. Deze verschuiving vraagt om een herziening van onze economische uitgangspunten.

1. Grondstoffen en energie: arbeid in vermomming

De kosten van grondstoffen lijken fysiek bepaald: schaarste, zeldzaamheid, moeilijkheidsgraad van winning. In werkelijkheid zijn het de arbeidshandelingen die deze grondstoffen waardevol maken. Ertsen zijn waardeloos als ze niet gedolven, vervoerd, geraffineerd en toegepast worden — en al deze handelingen vergen arbeid.

Datzelfde geldt voor energie. Zonne- en windenergie zijn in principe gratis, maar de opwekking vereist infrastructuur: zonnepanelen, windmolens, batterijen, netwerken. De productie en installatie daarvan vereisen machines, mijnbouw, assemblage en onderhoud — opnieuw arbeid. Zelfs als machines deze arbeid uitvoeren, is er nog sprake van energieverbruik en kapitaalinzet die ooit door arbeid geproduceerd is.

Samenvattend: ook de twee andere klassieke productiefactoren — natuur en kapitaal — zijn uiteindelijk geconcretiseerde arbeid.

2. Robotarbeid: de radicale verlaging van arbeidskosten

Met de opkomst van autonome arbeidsrobots verdwijnt arbeid niet, maar wordt deze gedehumaniseerd, geautomatiseerd en schaalbaar. Stel:

  • Totale kosten robot (TCO): €100.000 over 10 jaar, inclusief onderhoud, energie, software en afschrijving
  • Operationele inzet: 22 uur per dag × 365 dagen/jaar × 10 jaar = 80.300 uur
  • Uurtarief: €100.000 ÷ 80.300 uur ≈ €1,25 per uur

Ter vergelijking: het wettelijk minimumloon in Nederland (2025) bedraagt circa €13 per uur. De robot is dus meer dan tien keer goedkoper dan de goedkoopste legale menselijke arbeid. Bovendien kent de robot geen ziekte, vakantierechten of prestatieverlies. Dit leidt tot een structurele verschuiving in de arbeidsmarkt.

In sectoren zoals logistiek, landbouw, assemblage, inspectie en zelfs dienstverlening (via AI), wordt menselijke arbeid steeds vaker vervangen door deze goedkopere varianten.

3. Exponentiële schaalbaarheid: arbeid maakt arbeid

Zodra arbeid door robots vrijwel kosteloos wordt, kunnen deze robots worden ingezet om meer robots te produceren. En om meer infrastructuur te bouwen voor goedkope energie. En om die goedkope energie te benutten om weer meer arbeid mogelijk te maken.

Dit creëert een zichzelf versterkende cyclus:

Goedkope arbeid + goedkope energie → meer goedkope arbeid + meer goedkope energie

Deze exponentiële schaalbaarheid is uniek in de economische geschiedenis. In plaats van afnemende meeropbrengsten (zoals in de klassieke economie), zien we toenemende returns bij voortgaande automatisering.

4. De asymptotische neergang van productiekosten

In een dergelijk systeem bewegen de marginale productiekosten van vrijwel alles richting nul. Dat betekent dat klassieke economische begrippen als prijs, waarde, loon en arbeidsethos opnieuw gedefinieerd moeten worden. Als arbeid vrijwel geen kosten meer met zich meebrengt, en energie nagenoeg gratis is, dan wordt schaarste een kunstmatig probleem, gecreëerd via toegang, eigendom of distributiebeperkingen.

Dit stelt fundamentele vragen:

  • Waarom blijven we inkomens afhankelijk maken van arbeid, als arbeid economisch irrelevant wordt?
  • Waarom blijven we mensen dwingen tot werk, als machines het goedkoper, efficiënter en zonder sociale schade doen?
  • Waarom richten we beleid op werkgelegenheid, in plaats van op bestaanszekerheid en betekenis?

5. Van arbeidsplicht naar betekenisvol bestaan

De gedachte dat iedereen ‘recht op bestaan’ moet verdienen via werk is diep verankerd in westerse cultuur, maar raakt achterhaald. De arbeidsmarkt vervult deze functie steeds minder goed: veel werk is zinloos, bureaucratisch of destructief. Tegelijkertijd is er een groeiende behoefte aan activiteiten buiten de markt: zorg, onderwijs, creativiteit, burgerschap.

Als betaalde arbeid niet langer de basis is van onze economie, waarom blijft zij dan de basis van onze moraal?

6. Naar een post-arbeidswaardetheorie

De economische logica van de 21e eeuw vraagt om een fundamentele herziening. Niet arbeid, maar toegang tot productiemiddelen, data, infrastructuur en energie bepaalt wie waarde kan creëren. Dat vraagt om nieuwe uitgangspunten:

  • Arbeid is niet schaars, maar overvloedig — mits geautomatiseerd.
  • Productiekosten worden bepaald door initiële investeringen, niet door arbeidsinzet.
  • Waardecreatie verschuift van arbeid naar algoritmen, eigendom en distributiesystemen.
  • Economie wordt een vraag van rechtvaardige verdeling, niet van schaarsteverdeling.

Conclusie

We staan aan het begin van een fundamentele transformatie. De arbeidswaardetheorie, ooit een emancipatorisch kader, loopt op zijn einde. Arbeid verdwijnt als kostenpost, en daarmee als maatschappelijke ruggengraat. De vraag is niet langer hoe we werk creëren, maar hoe we mensen bevrijden van de noodzaak tot werk — en ruimte bieden aan zingeving, ontwikkeling en collectief welzijn.

De toekomst behoort toe aan een economie van overvloed. Mits we haar durven herdenken.