Meer dan Moore (Computable 2002)

Computers en internet zijn te plaatsen in een lange reeks van uitvindingen die hebben geleid tot de informatiesamenleving. Daarbij is een aantal drijvende krachten aan het werk, die elkaar versterken. De acht Wetten van Peter van der Wel.

Veel mensen denken bij ICT aan Internet, Computers en Telefoons. Maar ook de uitvinding van de boekdrukkunst en, nog verder terug, die van de kleitablet kunnen we beschouwen als een ict-revolutie. Langs deze lijn redenerend zien we een lange reeks ict-uitvindingen. Het schrift, de boekdrukkunst, de telegraaf, de radio, de fax, de telefoon, de tv, de pc, het internet en recent de mobiele telefoon. Het tempo waarin deze uitvindingen elkaar opvolgen, neemt daarbij toe. Deze versnelling leidt tot wat we de informatiesamenleving noemen. Informatie gaat steeds goedkoper en sneller de wereld rond en dit begint alle facetten van de samenleving te veranderen en te beïnvloeden. Achter deze ontwikkeling zitten enkele drijvende krachten. Allereerst is daar de bekende Wet van Moore. Volgens deze wet wordt computerrekenkracht steeds goedkoper, totdat chips vrijwel niets meer zullen kosten en (dat zijn de voorspellingen) straks overal in zullen zitten. Alles kan dan met alles communiceren en overal zit een stukje intelligentie ingebouwd. Dit proces wordt nog versterkt door andere technologische ontwikkelingen zoals de steeds goedkopere opslagcapaciteit voor digitale informatie. De prijs van harde schijven is de laatste twintig jaar nog sneller gedaald dan de prijs van microprocessoren. Dat geldt ook voor de prijs van transportcapaciteit van digitale informatie. Glasvezelnetten kunnen in principe een onbeperkte hoeveelheid informatie verspreiden. De uitgebreide Wet van Moore, die dus ook opgaat voor digitale opslagcapaciteit en voor communicatiecapaciteit, is de drijvende kracht achter de digitale evolutie van de laatste 35 jaar. Die wil ik daarom de 1e Wet van de informatiesamenleving noemen.

1. Computerkracht, opslagcapaciteit en digitale transportcapaciteit worden iedere 18 maanden de helft goedkoper.

De tweede wet is wat minder bekend. Deze werd voor het eerst geformuleerd door Bob Metcalfe en beschrijft hoe apparaten in een netwerk hun waarde ontlenen aan de omvang van het netwerk. Aan één losse telefoon heb je niets, want er is dan niemand om mee te praten. Pas als er twee telefoons met elkaar worden verbonden zijn ze nuttig. Iedere verdere uitbreiding van het netwerk vergroot het nut van de andere telefoons, faxen, internetaansluitingen. In gewoon Nederlands luidt de 2e Wet van de informatiesamenleving:

2. De waarde van een netwerk neemt exponentieel toe met het aantal gebruikers van dat netwerk.

Deze twee wetten versterken elkaar onderling. Goedkopere computerkracht maakt bijvoorbeeld de prijs van telefoons en van uitbreiding van het netwerk goedkoper, een groter netwerk betekent schaalvergroting en geeft dus weer ruimte voor verdere prijsdalingen.

Dan nu de derde wet. Ik zou deze Wet naar Den Butter willen noemen, een Nederlandse econoom die al begin jaren zeventig aandacht vroeg voor een interessant verschijnsel. Hij wees op het feit dat immateriële zaken als kennis en informatie door hun aard een geheel ander economisch karakter hebben dan materiële zaken. Zo kun je kennis en informatie praktisch zonder kosten dupliceren en vermenigvuldigen. Als ik eenmaal heb ontdekt hoe ik met twee vuurstenen vuur kan maken, kost het vrijwel niets om die kennis ook met mijn kinderen te delen. Wil ik een kopie maken van een programma op mijn harde schijf, of van een liedje op een cd, of van de beurskoersen van vanmiddag dan kost dat nauwelijks geld of grondstoffen. Bij de traditionele materiële zaken ligt dat totaal anders. Wil ik twee koffiekopjes produceren dan heb ik in principe twee maal zoveel materie nodig als voor één koffiekopje. De 3e Wet van de informatiesamenleving luidt dan:

3. Kennis en informatie kun je praktisch zonder kosten dupliceren.

De derde wet werkt ook weer samen met de eerste twee wetten. Door de werking van deze twee wetten worden de kopieerkosten van informatie immers steeds lager en dalen ook de verspreidingskosten steeds verder. Dit heeft ertoe geleid dat informatie steeds sneller, goedkoper en makkelijker over de wereld kan worden verspreid. Ik wil dit dan ook de 4e Wet van de informatiesamenleving noemen.

4. Dankzij goedkopere computerkracht, bandbreedte en opslagcapaciteit, gaat informatie steeds sneller, goedkoper en gemakkelijker de wereld rond.

De vraag is nu, hoe snel verandert ict de wereld? Keer op keer zien we dat men de gevolgen van nieuwe technologische ontwikkelingen verkeerd inschat. Optimisten verwachten regelmatig de komst van de heilstaat op aarde dankzij de nieuwe technologie. In de jaren twintig van de vorige eeuw meende men dat dankzij de komst van de radio de ideale democratie weer terug zou komen, “nu voor het eerst sinds het oude Athene, de directe relatie tussen kiezer en gekozene weer terug zou komen”. Overigens nog niet zo lang terug geloofden velen dat ook van het internet. Pessimisten verwachten hel en verdoemenis van al die nieuwerwetsigheden. Normloosheid, verlies van sociaal leven, van gemeenschapszin en nog veel ergere zaken. Maar ook hun voorspellingen komen keer op keer niet uit. In deze over- en onderschatting zit een zeker patroon. Men onderschat voortdurend de technologische ontwikkelingen (men verabsoluteert het heden) en men overschat de sociale gevolgen.

Dit verschijnsel kan met een eenvoudig model worden verklaard. Maatschappelijke innovatie doorloopt altijd een aantal lagen of fasen. De 1e wet grijpt in op de onderste laag, waar technologische innovaties plaatsvinden. Er komt meer bandbreedte beschikbaar tegen een lagere prijs, of meer opslagcapaciteit of een nog slimmer apparaat. Dan volgt de reactie in laag 2, in fase 2. Men ontdekt dat zo’n nieuwe techniek ook op een nuttige manier kan worden toegepast. Men ontdekt dat de telegraaf kan worden gebruikt om beurskoersen door te geven. Tussen de onderste laag en de laag van de applicaties of toepassingen zit meestal een flinke vertraging. Dan volgt daarna laag 3, de mens. Mensen moeten wel bereid en in staat zijn om met die nieuwe toepassingen te werken. Dat vraagt om een zekere bereidheid en bepaalde kennis en vaardigheden. In deze fase speelt wat ik de 5e Wet van de informatiesamenleving wil noemen.

5. Mensen gebruiken ict alleen om te doen wat ze altijd al deden, maar dan wel sneller, gemakkelijker en goedkoper.

Je zou dat ook de Wet van Gewin, Gemak en Genot kunnen noemen. Nieuwe technologie wordt alleen een succes als het niet meteen om nieuw gedrag vraagt en wel meteen een voordeel biedt. Dat betekent overigens niet dat het gedrag van mensen niet verandert door ict. Natuurlijk verandert dat wel, maar in eerste instantie zal het lijken op bestaand gedrag. Ict verandert de aard van de menselijke behoeften niet. Mensen blijven liefhebben, eten, reizen, kletsen, lezen, sporten, werken en zo verder. Alleen de manier waarop dat gebeurt, verandert door ict geleidelijk aan wel. Ict biedt nieuwe mogelijkheden die er eerst niet waren.
Laag 2 en laag 3 vormen een belemmering voor het snel “doorsijpelen” van technische innovatie. Maar na laag 3 volgt nog een vierde laag, de laag van de instituties, de organisaties, de wetten en de regels. Deze laag verandert het laatst en het traagst. Wetten moeten worden aangepast en lopen altijd achter de ontwikkelingen aan. Organisaties bieden altijd weerstand tegen veranderingen en blijven nog lang voortbestaan ook als hun nut langzaam aan het verdwijnen is. Dit simpele vierlagenmodel maakt duidelijk waarom de sociale gevolgen van ict, die begonnen in laag 1, pas later en sterk afgezwakt vertaald worden in veranderingen in laag 4. Als we dan ook nog eens terugdenken aan de normale menselijke neiging om de toestand van het heden te verabsoluteren kom ik bij de 6e Wet van de informatiesamenleving:

6. Mensen onderschatten systematisch het tempo van de technische ontwikkeling en overschatten het tempo van de sociale veranderingen.

Dit brengt mij dan bij de 7e Wet van de informatiesamenleving. Deze wet zou ik de wet van de vervanging van materie door informatie willen noemen. Behoeftebevrediging vindt plaats door goederen en diensten, materiële en immateriële. Mensen kopen een auto, luisteren naar muziek, eten hun bordje leeg en praten met elkaar. Dit zijn voorbeelden van materiële en immateriële behoeftebevrediging, want ook in een auto of ons voedsel op ons bord zit een stuk immateriële toegevoegde waarde. Er is immers ook kennis nodig om een auto te produceren.
Nu heeft alles zijn prijs: alles kost tijd, geld en energie. Ook grondstoffen, ook kennis. Door de werking van de eerste drie wetten kan, zoals aangegeven, informatie echter steeds goedkoper, makkelijker en sneller over de wereld worden verspreid. Immateriële zaken, zoals kennis, informatie of ‘content’, zoals dat tegenwoordig heet, worden daardoor steeds minder schaars en daardoor steeds goedkoper. Materiële grondstoffen blijven echter schaars of worden zelfs steeds schaarser. Er wordt immers een steeds groter beroep gedaan op onze natuurlijke hulpbronnen. Onder invloed van het prijsmechanisme vindt dan logischerwijs substitutie plaats. In de productie en consumptie zal de verhouding materieel/immaterieel steeds meer verschuiven in de richting van de steeds goedkoper wordende informatie, de toegevoegde waarde. Dit is een proces dat wij overal zien. Dat geldt voor auto’s, kleding, cosmetica, huisraad, kortom voor vrijwel alles wat wij consumeren. De 7e Wet van de informatiesamenleving luidt dan:

7. In de informatiesamenleving vervangt immateriële consumptie een steeds groter deel van de materiële consumptie.

De 7e wet zegt niet dat onze consumptie volledig immaterieel zal worden. We blijven calorieën nodig hebben om onszelf te voeden. Het betekent ook niet dat er geen schaarste meer zal zijn. Maar het betekent wel dat wij in staat zijn om aan een beperkte hoeveelheid materie (grondstoffen en energie) steeds meer immateriële waarde toe te voegen en zo te komen tot steeds meer behoeftebevrediging voor steeds meer mensen.
Deze zeven wetten, met als motor de uitgebreide Wet van Moore, die dus ook geldt voor dataopslagcapaciteit en de kosten van telecommunicatie, werken op elkaar in en versterken elkaar. Dit is wat we om ons heen zien gebeuren en wat we de digitale evolutie noemen. Het is een geleidelijke verschuiving die al heel lang aan de gang is, maar die nu opeens duidelijk zichtbaar wordt.
En passant heb ik hiervoor ook al de 8e Wet van de informatiesamenleving aangestipt. Meer informatie, of beter meer kennis betekent ook meer vrijheid. Allereerst materiële vrijheid. Nieuwe kennis maakt het mogelijk dezelfde taken met minder energie en minder materie, maar met meer kennis uit te voeren. Zo presteert een moderne zakrekenmachine intussen meer dan een kamergrote, kilowattvretende, computer uit de jaren vijftig. Er zijn daardoor steeds minder mensen nodig om voor de hele bevolking eten, kleding, huisvesting, vervoer en dergelijke te produceren.
Meer kennis maakt ons ook vrij van sociale verbanden en verplichtingen. In vroeger tijden leefde iedereen in een gesloten gemeenschap. In een kleine jachtgroep of een dorps- en later een stadsgemeenschap. Zulke groepen boden bescherming tegen de gevaren en ontberingen van de natuur, maar waren tegelijkertijd een knellend keurslijf, met strikte normen en waarden waaraan een ieder zich diende te conformeren. De toegenomen welvaart maakt ons steeds meer vrij van dit soort knellende groepsbanden. We leven meer en meer in een netwerk van heel intieme tot uiterst oppervlakkige relaties. Dankzij ict hebben we deze vrijheid en hebben we contacten van heel dichtbij tot heel veraf, waaruit we zelf kunnen kiezen. Dit leidt dan tot de 8e Wet van de informatiesamenleving.

8. Ict maakt mensen vrij; geeft hen althans steeds meer keuzemogelijkheden.

Peter van der Wel – Directeur Electronic highway Platform Nederland (EPN)

(Dit artikel verscheen in Computable 05-07-2002)

(Download hier het originele artikel uit Computable)  http://tinyurl.com/oat588o