Moeten we of willen we AI?

In toenemende mate lijkt de samenleving zich zorgen te maken over de ongewenste effecten van geavanceerde informatietechnologie. Nu is het altijd al zo geweest dat snelle technische vooruitgang op weerstand stuit, maar nu lijkt het anders te zijn. Bijvoorbeeld omdat er nu opeens wel heel veel banen verloren dreigen te gaan. Of omdat kunstmatige intelligentie nu slimmer lijkt te worden dan wij mensen.

Banenverlies

Ook in het verleden maakten automatisering en technologische ontwikkeling banen overbodig. Maar tot op heden werd dat altijd gecompenseerd door nieuwe werkzaamheden die de nieuwe technologie met zich meebracht. Die technologie wordt echter nu zo slim, wordt er gezegd, dat niet enkel eenvoudige werkzaamheden, maar ook zaken waarvan we dachten dat alleen mensen die konden uitvoeren, geautomatiseerd gaan worden. We hebben het dan over expertsystemen, robots en vooral kunstmatige intelligentie. Werk van (om ons even te beperken tot de letter A) bijvoorbeeld artsen, apothekers, advocaten, accountants, ambtenaren en architecten, zal voor een groot deel worden geautomatiseerd . En om het nog erger te maken, een kleine groep eigenaren van al die slimme technologie zal daardoor alle macht krijgen. Er zal een kleine bovenklasse ontstaan, de massa zal berooid achter blijven.

Kunstmatige menselijke Intelligentie?

Allereerst is hier wat relativering op zijn plaats. Hoewel er al heel veel slimme programmatuur is, is de weg naar ‘menselijk’ kunstmatige intelligentie nog heel erg lang. Robots zijn er al een tijdje, maar zonder hele slimme software, kunnen ze niet veel meer dan simpele handelingen verrichten. De creativiteit, het denkvermogen en het essentiële ‘zijn’ dat mensen kenmerkt, is iets waarvan software nog heel ver verwijderd is. Voor het ontwikkelen van een menselijk soort intelligentie is in ieder geval sociale interactie, maar waarschijnlijk ook een lichaam nodig. Het is maar de vraag of dat goed na te bootsen is.

Beperkte intelligentie ook genoeg?

Maar stel je eens voor. Het lukt om iets ‘menselijk-intelligents’ na te bouwen, bijvoorbeeld doordat we het neurale model uit ons brein kunnen laden in een computer. Is dat dan een wenselijke ontwikkeling? Waarom zouden we dat eigenlijk willen? Natuurlijk zijn er vele nuttige toepassingen voor zo’n ‘menselijk-intelligent’ programma te bedenken, maar bijna altijd zouden we daarbij ook kunnen volstaan met een beperkt intelligent programma. En in het automatiseren van beperkte intelligentie zijn we al redelijk ver. Spraakherkenning, herkenning van vormen, encyclopedische kennis, het verzamelen, analyseren en uitwisselen van gegevens ……. Op al deze gebieden helpen computers ons al en verrijken ze het menselijk kunnen.

Oorlog voeren? Gedichten schrijven?

Dus wat willen we nog meer? Een intelligent programma dat gedichten kan schrijven? Recht kan spreken? Oorlog kan voeren? Het is maar de vraag of er op deze gebieden wel behoefte is aan kunstmatige intelligentie. Moeten sommige zaken niet juist menselijk blijven? Mensen maken bijvoorbeeld fouten. Voor sommige zaken is dat maar goed ook, creativiteit en fouten maken zijn nauw verbonden. Maar goed, ook software kan fouten bevatten (je kunt dat zelfs inprogrammeren). Maar bij recht en oorlog komen we ook op het gebied van ethiek en moraal. Dat zijn nu net zaken die ontstaan in de interactie tussen mensen. We komen dan op de terreinen van medeleven, inleven en voorleven, van schuld, schaamte, boete en het er bij horen. Van zingeving en verbondenheid.

Schuld en vrije wil?

Een computerprogramma, of dat nou een neuraal model is of door programmeurs is gemaakt, kan niet (of in ieder geval moeilijk) iets verweten worden. Kan het dan ook ‘de schuld’ krijgen? Het kan misschien wel gevoelens tonen en herkennen, maar kan het ook voelen? Kan het zich verbonden voelen? En met wie dan?

Moeten we of willen we?

Het lijkt alsof kunstmatige intelligentie iets is dat we willen omdat we willen uitzoeken of we het kunnen. Maar is het soms ook niet interessant om uit te zoeken of we iets niet moeten doen?

© 02015  Peter van der Wel en Benjamin Zitman