Zon- en windenergie hebben na installatie praktisch geen variabele kosten meer. Maar daarmee is het verhaal economisch nog niet compleet. In een energiesysteem volledig draaiend op zon en wind zijn het niet de variabele (marginale) kosten die de prijs bepalen, maar de systeemkosten. Denk aan:
- Netten en infrastructuur die moeten worden verzwaard om grote hoeveelheden hernieuwbare elektriciteit aan te kunnen.
- Opslagcapaciteit, zoals batterijen, waterstof of pompcentrales, om pieken en dalen op te vangen.
- Balancering en flexibiliteit, omdat vraag en aanbod continu in evenwicht moeten blijven.
- Materiaaltekorten, zoals koper, lithium en nikkel, die schaarser en dus duurder worden.
- Back-upcapaciteit voor dunkelflautes, wanneer er weinig zon en wind is maar de vraag wel hoog.
Juist die posten nemen toe wanneer het aandeel hernieuwbare energie groeit. Dus hoewel het opwekken van zon en wind inderdaad “bijna gratis” kan zijn, blijven de maatschappelijke kosten van een betrouwbaar, robuust en schaalbaar energiesysteem aanzienlijk. Gratis opwek betekent nog niet gratis energie.
MAAR: Dit is uitgaande van de bestaande situatie. Als arbeid de komende decennia bijna gratis wordt en we massaal investeren in nieuwe energie-infrastructuur, dan verandert het hele kostendebat. De huidige hoge systeemkosten – netverzwaring, opslag, balancering, back-up en materiaalgebruik – zijn vandaag duur omdat arbeid, componenten en energie zelf nog duur zijn.
Maar in een wereld met bijna gratis arbeid en overvloedige, goedkope stroom worden ook deze systeemkosten steeds lager. Infrastructuur kan goedkoper worden aangelegd en onderhouden, opslag wordt een massaproduct, balancering raakt grotendeels geautomatiseerd en redundantie is geen groot financieel probleem meer. Zelfs materiaalgebruik wordt beheersbaarder dankzij goedkope recycling en nieuwe productieprocessen.
De échte schaarste verschuift dan van techniek naar ruimte, regels en eigendom: niet of we het kunnen betalen, maar hoe we het organiseren en verdelen.
Kortom: als arbeid en energie structureel in prijs blijven dalen, zal uiteindelijk ook het grootste deel van de “vaste” systeemkosten meebewegen richting nul. Alles wat we nu “vaste kosten” noemen, bestaat uiteindelijk uit arbeid en energie. Als die structureel bijna gratis worden, kan ook het grootste deel van de vaste kosten in het energiesysteem naar (bijna) nul bewegen.
Een realistische termijn inschatten is moeilijk omdat we dan vier ontwikkelingen moeten combineren:
- dalende kosten van arbeid (door automatisering en robotisering),
- dalende kosten van energie (door schaal en technologie),
- massale investeringen die deze trend versnellen.
- institutionele ontwikkelingen (eigendomsverhoudingen, maatschappelijke weerstand)
Dan ontstaat grofweg het volgende mogelijke tijdpad:
1. Eerste fase: zichtbare daling van arbeids- en energiekosten (nu – 2035?)
- Snelle robotisering van productie, logistiek en installatie.
- De kosten van zonne-energie en wind blijven dalen, maar systeemkosten blijven voorlopig nog hoog.
- Grootschalige netuitbreiding, batterijproductie en waterstofinfrastructuur komen op gang.
Dit is de fase waarin werkelijke daling begint, maar nog niet structureel doorwerkt in totale systeemkosten.
2. Tweede fase: infrastructuur-automatisering en massaproductie (2035 – 2045)
- Montage, onderhoud en netbeheer worden sterk geautomatiseerd.
- Batterijen en elektrolysers worden extreem goedkoop door massaproductie en goedkope stroom.
- Grote investeringsprogramma’s (EU, VS, China, India) leveren schaal op die de kosten radicaal drukt.
Hier begint de neerwaartse spiraal écht zichtbaar te worden: niet alleen energie, maar ook infrastructuur wordt goedkoop.
3. Derde fase: systeemkosten richting nul (2045 – 2055)
- Arbeid in de energiesector is vrijwel volledig gerobotiseerd.
- Opslag, netverzwaring en redundante capaciteit worden goedkoop genoeg om “brute overcapaciteit” mogelijk te maken.
- Materiaalbeperkingen worden opgelost door goedkope recycling en nieuwe materiaaltechnologie.
In deze fase wordt de energieprijs vooral bepaald door eigendom en regelgeving, niet langer door kosten van productie of infrastructuur.
Conclusie
Tussen 2045 en 2055 is het voor het eerst realistisch dat een groot deel van de energiesysteemkosten structureel richting nul beweegt. We komen dan in een wereld waarin arbeid goedkoop is, energie overvloedig en infrastructuur goedkoop genoeg om over te dimensioneren. Dat is dus geen sci-fi meer, maar een plausibel 30-jaars pad.
In dit scenario verschuift het probleem van economische schaarste naar institutionele schaarste.
- Ruimte en ruimtelijke inpassing (waar mag wat staan? wie klaagt over horizonvervuiling?).
- Politiek en eigendom (wie bezit die goedkope infrastructuur en strijkt de rente op het systeem op?).
- Regels, vergunningen, sociale acceptatie.
Juist deze institutionele ontwikkelingen vallen het moeilijkst te voorspellen.
